Zsuzsa Bánk: Slapen doen we later. Nieuw Amsterdam, 2020. Vertaling Irene Dirkes en Lucienne Pruijs
Een heel apart boek. Je zou het kunnen beschrijven als een boek van twee vrouwen die elkaar bijna elke dag mailen en daarin klagen, vooral klagen, de een over haar boek dat maar niet afkomt, de ander over haar geliefde die haar verlaten heeft. Soms denk je, gebeurt er nog wat anders? En toch, het is ook een boek van twee vrouwen, begin veertig die worstelen met het leven en zichzelf en elkaar de vragen stellen die ertoe doen, vooral die ene vraag ‘Wie ben ik, wat doe ik vanuit mezelf?’ En die al cirkelend om hun dagelijkse leven proberen te beantwoorden. Dat dagelijkse leven vol hindernissen dat hen afhoudt van de werkelijk ertoe doende dingen waardoor ze nooit goed slapen, lang slapen, diep slapen maar dat doen ze wel later. Veel ervan is herkenbaar uit de tijd dat ik jonge kinderen had, van alles wilde voor mezelf en de tijd of het geld er niet voor had. Met name Márta was voor mij heel herkenbaar.
Márta of Martí Hórvath is aan het begin van het boek net bevallen van Henri, haar derde kind met Simon Leibniz. Ze wil haar verhalenbundel afschrijven, blijft er maar aan schaven en voelt zich steeds wanhopiger onder de gedachte dat het haar nooit gaat lukken. Ze schrijft over haar zorgen over het boek, haar geldzorgen, haar drie kinderen, haar man die afweziger wordt naarmate de tijd vordert en haar uiteindelijk ook alleen laat. Hoewel, op het einde lijkt er een toenadering te zijn maar die blijft vaag.
Tussen die berichten door kun je ook halen dat ze best een succesvolle en veel gevraagde dichter is. Het duurt even voor je dat door hebt, ze wordt internationaal ook gevraagd voor festivals, lezingen en workshops. Toch ziet ze zichzelf als een mislukte dichter.
Johanna Messner leeft al jaren met Annette von Droste-Hülshoff, die ze als onderwerp voor haar promotieonderzoek heeft gekozen. Annette is meer dan een onderwerp, ze leven met elkaar en dat is bijzonder. Een jaar voordat de correspondentie begint heeft haar geliefde, Marcus, haar verlaten en ze kan hem niet loslaten, net zomin als von Droste. Ze woont in het Zwarte Woud, te ver van Márta vandaan, die in Frankfurt woont, om elkaar vaak te zien.
Johanna geeft les aan een school in een dorp en helpt Kathrin in diens bloemenwinkel De geheime tuin. De man van Kathrin, Claus, is ook een vriend van Marcus wat het voor haar soms lastig maakt maar ze houdt van Kathrin en Claus, wat ze vooral voelt als Claus verongelukt en Kathrin zwanger blijkt na zijn dood.
De vriendschap is innig, bijna een liefdesrelatie, of zoals iemand zei over haar vriendschap: ‘We zijn geliefden zonder lichamelijke of seksuele verbinding, hoewel dat ook alleen maar geldt voor de echte seks.’ Best ingewikkeld.
De mailwisseling tussen hen loopt van maart 2009 tot juni 2012.
In het middenstuk dacht ik soms schiet eens op met je boek en je promotie maar toch bleef het boeien. Dat komt vooral door het taalgebruik, de grapjes met de grammaticaregels - toekomende tijd enzovoort - en het terugkerende ‘driewerf’. Op het omslag staat ‘Een taalspetterend feest van vriendschap’ en daar ben ik helemaal mee eens!
En wat ik heerlijk vind is de talloze verwijzingen naar literatuur. Je zoekt iets op en krijgt zin om het te gaan lezen.
Al met al een prachtig boek!
Blz. 112: over Goethe: https://de.wikipedia.org/wiki/Urworte._Orphisch
Blz. 166: ‘en dat maakt mijn wanhoop des te groter, omdat ik nergens voor deug, niet voor het schrijverschap, niet voor het vertellen, en het allerminst voor het moederschap.’
Goh, hoe bekend klinkt dit! Ik toen ik dertig en veertig was!
Blz. 187. Zo herkenbaar, dat opgedeeld zijn tussen dingen die je eigenlijk allemaal tegelijk wilt.