Onbewogen keek ze toe. Ze zag de vrouw heftige gebaren maken en praten. Wat ze zei verstond ze niet. Ze keek en ze keek. De vrouw zag dat en probeerde oogcontact te maken, alsof ze een medestandster zocht, maar ze reageerde niet. Sinds de dood van haar man was ze zonder emotie. Vreemd, dat was toch al tien jaar geleden. Waarom nu nog steeds dat schild, geen emotie, niets. Maar dan ook geen verdriet, geen gemis. Ze durfde die vloed van tranen niet toe te laten, nog steeds niet. Toch merkte ze dat er iets veranderde in die starheid, dat onbewogene egale niets. Er trokken rimpels door, zoals de zee deed na een windstilte. Kleine golfjes van gevoel doortrokken het oppervlak en gaven door dat het harder zou gaan waaien, de golven hoger en hoger, totdat er geen houden meer aan was, ze zouden gaan beuken op haar dijk en proberen die te doorbreken, en god, misschien zou het ze lukken. Wat dan? Wat moest ze dan? De vloed ondergaan, zoals gebeurde tijdens het zeilen, als de wind plotseling aanwakkerde en haar dwong tot reven of, als dat niet meer ging, tot ondergaan, gierend over het water gaan? Of omdraaien en de andere kant uitgaan, mee met de wind, met een vol zeil en een slappe fok? Was die kant misschien juist de goede kant?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten