Ze stond te twijfelen aan de rand van de zee, dromend over zonovergoten vakanties, zij in een oud badpak, overgebleven van een partij die haar vader had ingekocht. Het badpak was te groot en te zwaar en het zakte af, waardoor ze het schaamrood op haar kaken kreeg, als ze het water uitkwam.
Nu staat ze hier weer met een oud badpak, geleend in het hotel, te groot, dat wist ze nu al.
Toch gaan zwemmen? Het moet, vindt ze, een hommage aan het verleden, ook al was het strand nu leeg, verlaten, de zee koel en verstild, mistig.
Gaan of niet gaan?
Ze loopt naar het water, tenen in de kabbelende golfjes.
Dan ziet ze een kopje in de golven. Een kind. Waar komt dat vandaan?
Ze had het niet eerder gezien, en toch lijkt het bekend.
Het kind is te ver in zee, dat ziet ze wel.
De palen die bij eb een natuurlijke grens tussen delen zee zijn, je beschermen tegen afdrijven, staan nu voor het grootste deel onder water.
Wat doet dat kind daar? De stroming is hier sterk. Weet je nog, zegt ze tegen zichzelf, toen die Duitse jongens te ver de zee in gingen en helemaal in Domburg aanspoelden? Een had het niet gehaald.
Zonder na te denken loopt ze de zee in en met krachtige slagen zwemt ze naar het kind.
Dan ziet ze het niet meer. Waar is ze gebleven?
Ze kijkt om. Daar staat een meisje op de kant, ze heeft het koud, de schouders opgetrokken, een silhouet tegen het lege strand. In een oud, te groot badpak.
Ze zwemt terug. Ze heeft zichzelf gered.
Will van Sebille
Geen opmerkingen:
Een reactie posten